vrijdag 27 mei 2011

Decadentie

Terwijl ik met stijgende verbazing zag hoe een vrouw van middelbare leeftijd haar in een met nepedelstenen versierde jasje gestoken chihuahua optilde en het scharminkel toesprak of het haar zojuist geboren kleinzoon was, kwam het woord DECADENTIE bij mij naar boven. Niet eens uit verontwaardiging of ontsteltennis (wat toch op zijn plaats was geweest) maar als een soort Pavlov reactie. Deze Pavlov reactie irriteerde me. Liever was ik gewoon verontwaardigd of verbaast geweest. Even googlen besloot ik.


‘culturele inzinking speciaal met betrekking tot moraal, kunst, wetenschap’.


Nu worstel ik met de woorden. ‘Culturele inzinking’   want ik had gemakshalve aangenomen dat “decadentie’ de genadeloze culturele hoogtij is van vlak voor die beoogde inzinking.  Men weet het nog niet, maar de hele zaak gaat instorten binnenkort. Keizer Caligula is daar toch beroemd mee geworden? De menselijke waardigheid en de moraal worden verlaten en men vervalt in ongeremde echocentrische lustbevrediging. Was een samenleving op het hoogtepunt van een dergelijk egotrip, dan sprak men over ‘decadentie’ dat dacht ik.


Maar de zin hier boven impliceert dat het al ingestort is. Dat wanneer men zich te buiten gaat aan in honing gefrituurde giraffennek of wanneer men mirre drinkt uit de vulva van een jonge maagd dat dan de inzinking al een feit is.


Nu ik de zin nog eens goed in me op neem bedenk ik me dat de schrijver van die zin zelf niet decadent is of moet zijn geweest. Want de zin impliceert dat die echocentrisch bevredigen van lusten, het verlaten van normen en waarden de werkelijke inzinking is, behelst. Wat er later de gevolgen ook van mogen zijn, ze zijn er ten gevolgen van die inzinking.


De vraag drinkt zich op. Zijn wij als samenleving decadent?  En zo ja kunnen we nog terug of word het onze dominoday ?



dinsdag 10 mei 2011

Niet nodig (deel 3)

Hij schrikt wanneer ik hem beneden bij de lift tref. Ik ben ook een half uur te vroeg en hij heeft me waarschijnlijk nog niet verwacht. Misschien heeft hij willen vluchten en realiseert hij zich dat er geen ontkomen meer aan is. Zijn kleine oogjes priemen boosaardig als ik enthousiast begroet. Misschien te enthousiast want zijn houding blijft stug. Ik vermoed dat er iets is. Misschien is hij boos bedenk ik me en Ik besluit in een opwelling om hem direct met mijn vermoedde te confronteren.

‘U had het nooit mogen opschrijven ’ Antwoord hij bijtend.  

Al mijn hersencellen gaan aan het werk om te achterhalen in mijn geheugen waarop hij zou kunnen doelen. Want hij gaat er helemaal vanuit dat ik begrijp waar hij op doelt. Ik moet nu iets doen anders ben ik hem kwijt en waarschijnlijk voor goed. Ik besluit een tactische manoeuvre te maken en nodig hem uit om boven op zijn kamer verder te praten. Hij twijfelt en kijkt me doordringend aan. De draad waar ik aan hang is nu heel dun. Ik was er op voorbereid. Ik wist dat een fout genoeg zou kunnen zijn voor hem om zijn deur te sluiten en ik zou niet weten waarom. Er moet nu een open maar vooral neutrale uitdrukking op mijn gezicht te lezen staan, anders kan ik het schudden, dat weet ik. De secondes tikken weg tot hij zich plots omdraait en de trap met zijn vermoeide en door reumatiek kromgetrokken lijf traag beklimt. Ik mag volgen zegt zijn rug. Boven, in zijn steeds meer met afval vullende huiskamer, blijft hij zoals altijd achter zijn stoel staan. Nu meer dan ooit zal hij over mij heen kijken. Dan komt het hoge woord er uit.

‘Dat witte papier’, dat ‘behandelplan’ welk ik hem twee weken geleden heb gegeven (omdat het moet) is in zijn verkeerde keelgat geschoten.
Het is allemaal onzin wat daar in staat. Er is niks met hem aan de hand.
Het is allemaal gelogen’ zegt hij scherp.
Dan zwijgen we samen en we staren allebei naar het uitgeprinte behandelplan op tafel. Na een minuut of tien pak ik het plan en verscheur het in kleine stukken.
‘Sorry’ zeg ik, ‘U hebt gelijk’
Weer treed de stilte in en ik besluit koffie voor hem te zetten. Hij kijkt trots en met een zeker mededogen naar mijn werkzaamheden. Hij ontspant. Als hij koffie drinkt ga ik voorzichtig de stapels plasticverpakkingen, de tientallen lege melkpakken en de honderden verzamelde doppen naar de container brengen. Als ik langzaam aan werk kan hij het verdragen en ik moet toestaan dat hij de plastic doppen weer uit de container vist en weer naar binnen brengt.
‘Tot over twee weken’ zegt hij met een iets wat spottende glimlach om zijn mond. Hij heeft me op mijn plek gewezen.

donderdag 5 mei 2011

azuren zee

Strakblauw is de lucht boven de azuren zee. Steenrode daken deinen golvend op het lichtglooiende landschap. De terracotta tegels houden het in hardblauwe en met ze zee concurrerend zwembad op zijn plaats. De drie Gallo Romeinse zuilen dragen stoer en onvermoeibaar het dak boven mijn hoofd welke fraai is omrand door een immense bruidsluier die haar bloesem onverminderd opdracht geeft het arrogante zwembad te kleineren. De verlegen olijfbomen samen met de enige citroenboom generen zich overduidelijk voor hun taak om de villa te omheinen. Een op afstand bestuurbaar hek is verzonken in de snel dalende heuvelrug waarop mijn zeer tijdelijke verblijfplaats is gelegen. Kijkende over het glooiende landschap realiseer ik me dat dit een plek is van de welgestelden. Het weet zich omringt door honderden zei niet duizenden grotere en kleinere broertjes en zusjes en geeft zicht, op wat men zou kunnen noemen, gematerialiseerde stilte. Want het merendeel van deze luxe enclaves is leeg en verlaten, voor maanden, zo niet voor jaren. Hier komt of kwam men vermoedelijk om te ontkomen aan de verplichtingen die aan welgesteldheid kleeft. Hier ontkomt men misschien heel even, aan een schrijnende gedachte. ‘Paradijselijk’ zou mijn moeder een dergelijke plek hebben genoemd. Een plek voor de notabelen en voor de Adel. “Dat is niet voor ons soort mensen, jongen”. Mijn moeder kon daar zonder enige onechtheid over meimeren. Ze kon je laten voelen dat het zo bedoeld was. Maar mijn moeder is dood. Al lang. Soms mis ik mijn moeder meer dan me lief is.