vrijdag 28 januari 2011

Cafe Walraven


Fragment

Dikke rook kringelt rond zijn oude hoofd als hij op een veel zachter toon begint te vertellen. 'Kees is dood en met hem de waarheid denk ik. Net buiten het dorp staat een molen, een Beltmolen. Daar zat tijdens de tweedewereld oorlog een Duitse soldaat ondergedoken. De molen was toen van De Raab. Van Marinus de Raab, dat was een grote sterke man. En een man van weinig woorden. Als hij te veel gezopen had kon alleen Neeltje hem aan. Iedere verstanige mens bleef dan uit zijn buurt. Met een klap kon hij je dood slaan. Hij was de grootste man die ik ooit gezien heb. Zelf was ik ook niet de kleinste maar toch keek ik tegen hem op. Die Duitser was gedeserteerd. Een goede Duitser zou je kunnen zeggen. Nou stikte het hier in die tijd niet echt van de moffen, de dichts bijzijnde eenheid zat in Ellewoutsdijk vanwege de pont naar Terneuzen. Dus hij zat hier redelijk veilig, was het niet dat er ook een NSB'er huisde in het dorp. Of misschien wel meer dan een, maar die kwamen er dan niet vooruit. Wat begrijpelijk is, gezien het feit dat Marinus net als ik zelf een fanatiek anti-Duitser was. Maar de bovenmeester van het dorp' Zwarte Lou', was niet alleen dik maar ook fout. Hij was naast schoolhoofd ook wethouder. En had op zijn manier veel macht. Dus u snapt dat het tussen Marinus en Zwarte Lou niet boterde. Iedereen in het dorp wist er van. Van die gedeserteerde Duitser bedoel ik! Ook Zwarte Lou. Op een nacht in januari, na veel drank, is Marinus gaan praten bij Zwarte Lou en sindsdien was er een soort vacuüm. Af en toe nam Marinus de Duitser mee naar het café en naar Neeltje. Ondanks dat het oorlog was kon het erg gezellig zijn, in Café Walraven. U moet weten dat er hier op het platteland niet veel tekorten waren. Ieder zorgde voor zichzelf en de kerk deed de rest. Het café bleef bijna altijd open. Vlak voor het einde van de oorlog is die Duitser toch verraden maar op tijd gevlucht. Marinus de Raab is toen onmiddellijk gefusilleerd en ondersteboven in de wieken van zijn molen opgehangen. De Duitsers konden hun aanstormende nederlaag maar moeilijk verkroppen denk ik. Zwarte Lou is na de oorlog geïnterneerd en pas jaren later weer terug gekeerd. Hij heeft tot nu toe volgehouden dat hij er niets mee te maken heeft gehad. Gek genoeg geloofde Neeltje hem. Anderen ook trouwens, anders had hij niet lang meer geleefd. Zwarte Lou was wel een NSB'er maar ook een goede wethouder die veel voor het dorp had gedaan. Hij had meer voor elkaar gekregen dan de niet foute wethouders in nabijgelegen dorpen. Hij genoot voor de oorlog al een zeker respect. Nadat Marinus was gefusilleerd en boven in de wieken van zijn molen hing heeft Zwarte Lou hem persoonlijk naar beneden gehaald en losgesneden. Dit voor de ogen van de moffen en in zijn zwarte NSB uniform. Op een platte wagen heeft hij hem naar de pastorie van de kerk gereden. Langs de kant van de weg stonden de mannen met de pet in de hand en de vrouwen met zakdoeken, want het nieuws was als een lopend vuurtje door het dorp gegaan. Niemand deed iets of zei iets. Zwarte Lou was lang niet zo groot als Marinus, maar hij trok hem over zijn schouder en droeg hem, al was hij een zakmeel, de pastorie in. Toe Zwarte Lou weer naar buiten kwam zat hij helemaal onder het bloed van Marinus. Dat NSB pak heeft hij nooit meer gedragen.


donderdag 13 januari 2011

Beledigt zijn.



Waar het is begonnen weet ik niet, maar ineens was het er. ‘Het beledigd, gekwetst of respectloos behandeld zijn’. Te pas en te onpas word het ingezet om aandacht of medelijden te verkrijgen, of meer nog, om de ander de mond te snoeren of er de oorlog mee te verklaren.
In de huidige confrontatie tussen geloven en culturen bleek het een sterk wapen om mee te slaan of er mee geslagen te worden. Ik hoef u niet te vertellen welke heiligenhuisje er in rap tempo werden bijgebouwd naast de al bestaande gevoelige plekken. Als eerste was daar al sinds mensenheugenis ‘GOD’ en vlak naast hem of haar de ‘MOEDER’. Niets zo gemakkelijk om je gekwetst over te voelen als deze twee grootheden. Maar al ras werden daar aan toegevoegd, de dochters, de voorvaderen, godshuizen, handen geven, hoofddoeken, keppeltjes, zwarte kousen en ga zo maar door. Als het zo uitkwam werd het ter plekke heilig verklaard in de hoop de ander een wapen uit de handen te nemen niet beseffende dat de ander er een wapen in zou vinden.

Het bouwen van deze heiligenhuisjes, is als het weg geven van de zwakke plekken in je vesting. Het is of je over de zware kantelen van je kasteel heen, naar je vijand gaat schreeuwen: ‘Er is nog een onbewaakte tunnel die direct naar het hart van ons kasteel loopt”. Of ‘er is ook nog een oude vermolmende deur bij de keuken” En daarbij dan scanderen dat ze er vooral geen gebruik van mogen maken.

Je gekwetst of beledigd voelen is een keus.
Een donker gekleurde medemens mag je geen neger noemen, behalve als je zelf een neger bent. Zo mogen joden, Jodengrappen vertellen en niet joden niet. Je kunt besluiten dat je gekwetst wil worden en je kunt besluiten dat je niet gekwetst of beledig wil worden. Daar heeft de belediger of kwetser geen macht over, die staat machteloos tegenover jouw besluit. Het kost oefening om het onder de knie te krijgen, dat geef ik toe. Maar het zal je bewust maken van je ‘Ego’ dat immers zo graag gekwetst wil worden. Als vorm van erkenning, het krijgen van aandacht of je zin en het geeft je soms een vals gevoel van saamhorigheid en gemeenschapszin. Met z’n allen in de kerk, moskee of tempel zeiken en zeuren over hoe slecht die ander wel niet is en hoe gelijk wij wel niet hebben.
Een beetje God heeft natuurlijk niemand nodig om voor hem op te komen. Die dopt zijn eigen boontjes wel.
Woorden en tekeningen kunnen beledigend of kwetsend zijn als je daar voor kiest, maar als je er heel goed naar kijkt zijn het in feite maar losse letters, zwarte punten of krassen op papier die verdwijnen als voetstappen in de branding.

Nu weet u, dat als u zich beledigd of gekwetst voelt, dat helemaal zelf voor elkaar hebt gekregen, geniet er dus van. Want voor u het weet zijn ze weer aardig tegen u en wat dan?

donderdag 6 januari 2011

Broeders van Liefde

Het boek irriteert hem nu al dagen. Het is geen dik boek, honderd vijftig pagina’s heeft hij na een vluchtig en wat afwerend contact met het papier gezien. Voorzichtig of hij zijn handen er aan kon branden heeft hij het doorgebladerd en als hij dacht op een foto te stuiten snel weggekeken. Daarna heeft hij het voorzicht als een breekbaar voorwerp in het midden van de tafel gelegd, waar het nu al dagen in het steeds veranderende licht wat zijn cel binnen valt ligt. Hij noemt het nog steeds ‘ zijn cel’ zoals hij dat na jaren kloosterleven gewend is. Maar eigenlijk is het een eenpersoonskamer van de serviceflat voor gepensioneerde religieuzen. De kamer is sober ingericht en het gebroken licht valt door de grijze egale gordijnen op het eenpersoonsbed, een kleine tafel en een klassieke wat kaalgesleten fauteuil. Een crucifix met een buxustakje achter de vastgespijkerde armpjes gestoken, hangt boven het bed. De kale tafel lijkt het boekje omhoog te duwen, te presenteren als een waardevol voorwerp in een museum, en dat leid hem af, het irriteert hem. Zijn gebeden zijn ongeconcentreerd en van studeren komt niets meer. Het boek vergiftig de atmosfeer in zijn kamer en verlamt zijn vermoeide lijf. Broeder Vincentius heeft het hem nu een week geleden, ten overstaan van alle andere broeders en religieuzen, na de maaltijd in de refter haast toegeworpen.
 ‘Dit zal je interesseren Winfridus’ had hij snauwend gezegd terwijl hij het boekje open en bloot op de tafel had gesmeten. Zo onverschillig mogelijk had hij het opgepakt en met de omslag naar zijn donkerbruine pij gekeerd meegenomen naar zijn kamer. Het was diezelfde Vincentius geweest die een maand of twee geleden verslag had gedaan van een televisie programma waar, zo zei hij, zijn familie gechoqueerd door was geweest. Broeder Vincentius was de enige nog levende broeder van zijn congregatie broers van liefde. De rest was dood of had zich onvindbaar in het burger leven terug getrokken.  Broeder Vincentius was nog maar kort zo cynisch tegen hem. Vroeger was dat wel anders geweest, vroeger had hij zijn plaats geweten als novice of zo nodig had hij hem op zijn plaats gewezen als dat nodig was. Nu had hij al lang de lichamelijke kracht niet meer om zijn wil op te leggen.