zaterdag 26 februari 2011

Cefar primo

In 1990, nadat ik van een lange reis rond de wereld terug was gekeerd in mijn vaderland, ontdekte ik bij louter toeval dat ik niet onsterfelijk was en al helemaal niet onkwetsbaar. Mijn onderrug melde zich via mijn ruggengraat en zou dit tot gisterenmiddag drie uur blijven doen. Soms zachtjes neuriënd, soms als een fanfare tijdens de eerste dag van Vastenavond. De ene dag zand de andere dag glasscherven of spijkers. Artsen noch specialisten konden mijn kwaal verhelpen. Even gaf mensendieck in de vorm van een charmante geblondeerde therapeute verlichting. Hoewel, en achteraf gezien dit wel eens het wonder van 'de wens' geweest kan zijn. Ik zou en moest er mee leven, en op haar manier zorgde het zo nu en dan voor een gedwongen vrije dag omdat ik me ziekmelde bij mijn doorgaans meevoelende werkgever. Tot de dag dat Dieuw, mijn aller-charmantste stiefdochter zichzelf geholpen voelde door het magische apparaat 'CEFAR primo'. Adviezen werden uitgewisseld en dokters op ideeën gebracht. ‘Nog niet aan gedacht' dacht de huisarts en is te proberen sprak de prof.

Nu nog geen vierentwintig uur later ga ik u melden 'wonderen bestaan nog . Hoewel hij er nog is, schreeuwt hij niet meer, de onderrug. Drie keer negentig minuten op nr. 20 of nr.22 klaart voorlopig de klus. U hoeft het niet te weten maar ik wilde het even kwijt. Volgende keer weer meer…….verhaal van deen of geen.

zaterdag 19 februari 2011

Café Walraven

Fragment deel II
Vanmorgen, lang voor de bus in de stromende regen arriveerde en vlak nadat ik de boog mee naar binnen had genomen, had ik met veel moeite de pees op de boog gespannen en staande voor het open achterraam een pijl met ongelofelijk veel kracht en snelheid over de tuin door de vermolmde deur en de achterwand van de kast heen geschoten. Direct daarop realiseerde ik me welk een schade ik aangebracht zou kunnen hebben en rende in lichte paniek door de stromende regen naar de achterzijde van het golfplaten schuurtje. “stomme Idioot“ dacht ik” Stel dat er mensen lopen of nog erger kinderen. Achter het schuurtje stond een heg waar ik mezelf met moeite door heen heb weten te wurmen waarna ik uitkeek over een aardbeienveld. “Goddank, geen kinderen” dacht ik. Mijn pijl moest hier ergens liggen. Er liep regen in mijn ogen en Hobo zag er nu al uit of ze net had gezwommen. Even dacht ik iemand te zien naderen. Wreef het regenwater uit mijn ogen en ontwaarde dat hij niet naderde maar doodstil tussen de aardbeienplanten stond. Roerloos. Was dat de achterbuurman? Ineens was ik me bewust van de boog die ik nog in mijn rechterhand droeg. Nogmaals wreef ik het water uit mijn ogen en zag toen met een schok dat mijn pijl in de borst van de man stak. Aan de tinteling in mijn huid merkte ik hoezeer ik schrok. Het was een fractie van een seconde voor ik me realiseerde dat het een pop was. Het was een vogelverschrikker. ‘Godverdomme, het was maar een gewone tering tyfus vogelverschrikker’. Ik zag mezelf ineens staan in de stromende regen. Er hingen lege conservenblikken doodstil aan zijn armen en zijn versleten colbertjasje was samen met de vilten hoed met regen doordrenkt. Hobo stond strak als een volleerde jachthond naast me. De pijl zat recht in zijn hart. ‘sorry, Goed volk” zei ik enigszins lacherig van de schrik. Voorzicht verwijderde ik mijn pijl uit het met stro gevulde jute lijf en op het moment dat ik langzaam en eerbiedig achteruit liep voelde ik een scherpe pijn achter mijn linker oog. Het was en korte flits in rood en oranje en ik verloor mijn evenwicht. Maar voor ik viel hervond ik mezelf. Het kon niet uitblijven flitste het door me heen. Eens zou het beginnen. ‘Eens zou ik merken dat er iets in de verdrukking komt’ had hij voorspeld. Hij, de alles wetende brijante hork. Was dit het moment waarover hij gesproken had? Opnieuw een flits, blauw deze keer, maar minder heftig en opnieuw verloor ik even mijn evenwicht, deed een onzekere en zuigende stap opzei en viel toe haast vertraagt in de zware Zeeuwse klei. ‘Even bijkomen’ zei ik tegen Hobo. “Het komt door de schrik’  mezelf min of meer geruststellend. ‘Niet altijd direct zo’n drama maken. Hobo kwam vlak naast me staan alsof ze medelijden met me had. Tja, Ierse engel, daar ligt hij dan, de oude dwaas, zei ik overeind krabbelend en samen zijn we terug gelopen naar het café. Met de tuinslang heb ik haar en mezelf afgespoeld. Het koude water samen met de regen zouden de boze geesten wel uit mijn hoofd spoelen. Naakt ben ik aan de kaart tafel Leonie gaan SMS totdat ik plots de bus door de dorpstraat hoorde rijden. Daar zijn ze weer ging het door me heen. De bus zou keren aan het einde van het dorp en mij zodoende net genoeg tijd latend om me aan te kleden. Ik deed nog even de voordeur van het café wijd open voor ik naar boven vluchtte.