donderdag 21 april 2011

Het ballet van de slacht.

‘Kom maar mee dan mag je er een aanwijzen’  Met die woorden liep hoog en groot boven mij uittorenende mijn tante richting haar kippenhok. Vincent van Gogh moet het met riet bedekte en scheef gezakte kneuterboerderijtje nog geschilderd hebben, zo oud en vervallen was het toen al. Nu zo’n 50 jaar geleden. De kip, die ik aanwees, was niet bang. Mijn tante was niet bang. Ik die als enige niet leek te weten wat er ging gebeuren, was ook niet bang. Het was de normale gang der dingen. Met een door de natuur of godswil bestuurde vloeiende beweging greep mijn tante zonder rancune of leedvermaak de kip die ik de dood in joeg met mijn kindervinger. Hij fladderde bijna niet, bedenk ik me nu. Tante had het vaker gedaan dat stond vast. Haar dikke ronde en onder ruw zwart canvas verstopte billen dreigde mijn plek op de eerste rij te versperren. Maar nog net op tijd wist ik om haar magistrale gestalte heen te lopen en zag ik hoe de bijl meedogenloos humaan het kippenkopje van de nek scheidde. Nee, tante liet de kip niet los zoals de buur jongen had voorspeld. Tante hield de kip met economisch mededogen boven een emmer varkensvoer. Op de deel stond een teil met heet water waar mijn avondmaaltijd in het kokende water van haar veren bevrijd zou worden. Het was niet erg. Er was geen leed. Er werd niet aan getornd.



“Kom maar mee, dan mag je helpen”  Met die woorden liep mijn oom naar de open plek tussen de hoeve en de stallen. “Blijf hier staan, naast Hector”. Hector wist, aan zijn kwijlende bek te zien, beter wat er ging gebeuren dan ik.  Een grote zware man met een wit bevlekte schort en een witte snor sloeg zonder twijfels en met overtuiging het naar buitengevoerde varken met een klap dood. Of bijna dood. Het varken wat ik de hele vakantie van emmers grijze smurrie had mogen voeren. Het beest schokte en beefde tot hij, nadat de witte snor man geroutineerd zijn keel had door gesneden en behendig het uitstulpende bloed in een emmer opving, was leeg gebloed. Hector, tante, oom en ik keken vol bewondering naar de schoonheid van de dood. Naar het ballet van de slacht.



Voor ze de heerlijk gebraden worst aansneden bogen mij oom en tante het hoofd en dankte terwijl ik tussen mijn vingers door keek naar de stervende vliegen aan de vliegenvangers die als kurkentrekkers vanaf het plafond naar beneden krulde.



Ik begreep het toen en ik begrijp het nog steeds. Er was geen rede tot twijfel.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten