Strakblauw is de lucht boven de azuren zee. Steenrode daken deinen golvend op het lichtglooiende landschap. De terracotta tegels houden het in hardblauwe en met ze zee concurrerend zwembad op zijn plaats. De drie Gallo Romeinse zuilen dragen stoer en onvermoeibaar het dak boven mijn hoofd welke fraai is omrand door een immense bruidsluier die haar bloesem onverminderd opdracht geeft het arrogante zwembad te kleineren. De verlegen olijfbomen samen met de enige citroenboom generen zich overduidelijk voor hun taak om de villa te omheinen. Een op afstand bestuurbaar hek is verzonken in de snel dalende heuvelrug waarop mijn zeer tijdelijke verblijfplaats is gelegen. Kijkende over het glooiende landschap realiseer ik me dat dit een plek is van de welgestelden. Het weet zich omringt door honderden zei niet duizenden grotere en kleinere broertjes en zusjes en geeft zicht, op wat men zou kunnen noemen, gematerialiseerde stilte. Want het merendeel van deze luxe enclaves is leeg en verlaten, voor maanden, zo niet voor jaren. Hier komt of kwam men vermoedelijk om te ontkomen aan de verplichtingen die aan welgesteldheid kleeft. Hier ontkomt men misschien heel even, aan een schrijnende gedachte. ‘Paradijselijk’ zou mijn moeder een dergelijke plek hebben genoemd. Een plek voor de notabelen en voor de Adel. “Dat is niet voor ons soort mensen, jongen”. Mijn moeder kon daar zonder enige onechtheid over meimeren. Ze kon je laten voelen dat het zo bedoeld was. Maar mijn moeder is dood. Al lang. Soms mis ik mijn moeder meer dan me lief is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten