Hij schrikt wanneer ik hem beneden bij de lift tref. Ik ben ook een half uur te vroeg en hij heeft me waarschijnlijk nog niet verwacht. Misschien heeft hij willen vluchten en realiseert hij zich dat er geen ontkomen meer aan is. Zijn kleine oogjes priemen boosaardig als ik enthousiast begroet. Misschien te enthousiast want zijn houding blijft stug. Ik vermoed dat er iets is. Misschien is hij boos bedenk ik me en Ik besluit in een opwelling om hem direct met mijn vermoedde te confronteren.
‘U had het nooit mogen opschrijven ’ Antwoord hij bijtend.
Al mijn hersencellen gaan aan het werk om te achterhalen in mijn geheugen waarop hij zou kunnen doelen. Want hij gaat er helemaal vanuit dat ik begrijp waar hij op doelt. Ik moet nu iets doen anders ben ik hem kwijt en waarschijnlijk voor goed. Ik besluit een tactische manoeuvre te maken en nodig hem uit om boven op zijn kamer verder te praten. Hij twijfelt en kijkt me doordringend aan. De draad waar ik aan hang is nu heel dun. Ik was er op voorbereid. Ik wist dat een fout genoeg zou kunnen zijn voor hem om zijn deur te sluiten en ik zou niet weten waarom. Er moet nu een open maar vooral neutrale uitdrukking op mijn gezicht te lezen staan, anders kan ik het schudden, dat weet ik. De secondes tikken weg tot hij zich plots omdraait en de trap met zijn vermoeide en door reumatiek kromgetrokken lijf traag beklimt. Ik mag volgen zegt zijn rug. Boven, in zijn steeds meer met afval vullende huiskamer, blijft hij zoals altijd achter zijn stoel staan. Nu meer dan ooit zal hij over mij heen kijken. Dan komt het hoge woord er uit.
‘Dat witte papier’, dat ‘behandelplan’ welk ik hem twee weken geleden heb gegeven (omdat het moet) is in zijn verkeerde keelgat geschoten.
Het is allemaal onzin wat daar in staat. Er is niks met hem aan de hand.
‘Het is allemaal gelogen’ zegt hij scherp.
Dan zwijgen we samen en we staren allebei naar het uitgeprinte behandelplan op tafel. Na een minuut of tien pak ik het plan en verscheur het in kleine stukken.
‘Sorry’ zeg ik, ‘U hebt gelijk’
Weer treed de stilte in en ik besluit koffie voor hem te zetten. Hij kijkt trots en met een zeker mededogen naar mijn werkzaamheden. Hij ontspant. Als hij koffie drinkt ga ik voorzichtig de stapels plasticverpakkingen, de tientallen lege melkpakken en de honderden verzamelde doppen naar de container brengen. Als ik langzaam aan werk kan hij het verdragen en ik moet toestaan dat hij de plastic doppen weer uit de container vist en weer naar binnen brengt.
‘Tot over twee weken’ zegt hij met een iets wat spottende glimlach om zijn mond. Hij heeft me op mijn plek gewezen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten