dinsdag 22 november 2011

Ik heb een aquarium

Ik heb een aquarium. Nee geen bak met water, maar een virtueel aquarium.  Ergens binnen in mijn laptop is het aquarium opgeslagen en met een muisklik tover ik het gezellige geluid van de bubbels en zwemmen er Black Mollie’s, een school Neontetra en ook nog een jonge maanvis.  Op de bodem kruipt een krab langs een heloranjezeester en wuiven op de virtuele golfstroom prachtig verlichte waterplanten terwijl een klein schatkistje zich opent en sluit. Het water is helder als glas dus het digital filter werk prima ondanks dat ik, ja ik geeft het toe, te vaak virtueel voer en te veel virtueel  fok.  Nu wil het geval dat ik die visjes observeer en plots viel het mij op dat het aquarium veel groter moet zijn dan mijn beeldscherm, want de vissen verdwijnen uit het beeld om vervolgens aan de andere kant van mijn beeld weer binnen te zwemmen. Er moet dus een (voor mij onzichtbaar) virtueel aquarium zijn. Of nog erger een virtueel bassin. Misschien is wat ik zie het begin van een virtuele zee. Mijn vissen zien er ook ongelofelijk gelukkig en gezond uit en wanneer u wel eens goed naar een aquariumvis hebt gekeken dan zou u weten dat de bekjes van visjes in een klein aquarium altijd ietwat naar beneden hangen.  Bij mijn vissen dus niet, echt niet. Ik kan ronduit spreken van vrolijke opgetrokken mond(bek)hoeken. Mijn vissen hebben overduidelijk meer ruimte dan mijn 17 inch. Ik hoor u denken waar zijn dan de andere zeebewoners. Nou daar heb ik het volgende over uitgedokterd. Waarschijnlijk is er een virtuele grens net buiten mijn gezichtsveld en mogen alleen streng geselecteerde virtuele vissen die zijn voorzien van een onderhuidse chip de Sony Viao 17 inch binnen. Wat ik op zich jammer vind, want ik houd wel van het schorremorrie van de zee.  Maar wanneer er een virtuele zee zit achter mijn virtuele aquarium dan is er waarschijnlijk ook een virtuele kust met een virtueel palmenstrand. Mijn vraag aan u is, Hoe betreed ik deze mooie harmonische diepzeewereld ? Wanneer u het weet mag u mee…..of bent u al weg ?


vrijdag 21 oktober 2011

Bebloed gezicht

Het filmpje brengt me het nieuws. Ik zie in heftig schokkende beelden een chaos van mannen die krioelen in een kakafonie van geweerschoten en geschreeuw over de grootheid van God. In hun midden een bebloed gezicht, min of meer overeind gehouden door zichzelf moedig vindende mannen. Het bebloed gezicht wordt op een motorkap gehesen en rust dan tegen de borst van een held die hem nog een ogenblik leven gunt ter meerdere glorie van zijn eigen roes. De hand van het bebloede gezicht rust even in het verwarde haar en word vervolgens niet begrijpend bekeken. Ik zie zijn ongelovige blik, en ik zie hem denken ‘bloed’ ?  Hij is in zichzelf gekeerd, de waanzinnige kolkende menigte om hem heen, raakt hem niet meer, het bebloede gezicht kijkt naar zijn bebloede hand. Zijn onsterfelijkheid bestaat nog steeds maar vertoont barsten, ‘dit is mijn bloed niet’ zie ik hem denken. ‘Hoe komt dit bloed op mijn hoofd’?. Zijn koninkrijk, zijn keizerrijk, zijn kinderen en zijn vrienden, en zijn volk, ziet hij ze oplossen in dat bloed. Hij was ze allang kwijt, hij was eigenlijk al heel lang alleen. Alles is opgelost in de liefde, voor zijn kinderen, voor zijn volk, zijn stam, zijn land. Uiteindelijk is alles opgelost in de liefde voor zichzelf. Dan laat hij zijn hoofd hangen en rust tegen de borst van zijn redder, zijn beul. De bebloede hand ligt werkeloos in zijn schoot. Het is de hand die ooit per discreet eiste dat er scholen zouden komen, dat een ieder moest kunnen lezen, het is de hand die reddend geld gaf voor de vrijheidsstrijd van zwarte broeders en het is dezelfde hand die duizenden executies beval, die opstand bloedig liet eindigde en die tegenstanders en gevallen vrienden uit hun huizen liet sleuren om als waarschuwing dood gevonden te worden. Ik zie dat hij zich overgeeft en ik vermoed dat hij weet dat zijn GOD hem niet genadig zal zijn. Waar gaan zijn laatste gedachten heen? Naar de adoratie van de menigte of naar de eerste stapjes van zijn kleindochter ‘Nrinada’ die hij zelf ontroerd opnam met zijn mobiele telefoon?.




vrijdag 14 oktober 2011

Blauwe lucht ( stukje voorpublikatie Vergeten Vespers)

“Je bedoelt dat Annabel je geconfronteerd heeft paar weken geleden? Vroeg zijn behandelaar terwijl hij een A4tje naar zijn collega schoof waarop waarschijnlijk het verslag van het voorval stond.
 ‘Bedoel je dat incident ‘. Herhaalde de psychiater.
Nu twijfelde hij, zou zijn behandelaar doelen op het korte en krachtige weerwoord richting die dikke teef. Ze had het -God betert- opgenomen voor de galbak van een Frits, die door zijn evaluatieverslag het felbegeerde keukenbaantje niet gecontinueerd had gezien.
Ook had ze later tijdens het groepsgesprek laten doorschemeren dat hij zijn functie als gedetineerd souschef misschien wel had misbruikt door een negatief hygiënerapport over hem te schrijven. Hij had daar godverdomme alle recht toe. Hij was niet voor niets cum laude geslaagd voor de opleiding keukenhygiëne net zoals voor de opleiding tot souschef. Het was zijn verantwoordelijkheid geweest en een dergelijke goorlap had hij niet om zich heen geduld. Die teef was tijdens de sessies altijd al suggestief en bevooroordeeld geweest, vooral richting hem. Ze had laten doorschemeren dat het aardappelschilmesje  wat in Henk zijn cel werd teruggevonden er door iedereen neergelegd kon zijn, nu de celdeuren overdag openbleven. Dat iedere gedetineerde die in de centrale keuken bij de messen kon op zich ook verdacht was. Wetende dat alleen hij dat privilege had.
‘Ik vind dat moeilijk’. Nu moest hij voorzichtig zijn woorden kiezen. Vooral Anna was alert. ‘Het is oud gedrag, dat weet ik’ zei hij overtuigend.
Maar wanneer het om mijn vak gaat en de hygiëne in onze keuken dan vergeet ik wat een dergelijk spoelkeukenbaantje kan betekenen voor iemand. Geweldig bedacht hij zich, hoe verzin ik het.
‘en’ ging hij verder ’Wat het voor Henk had betekend. Hij besloot om na deze dramatische woorden enigszins wazig door het raam naar zijn wooncomplex te staren.

dinsdag 11 oktober 2011

Helmcamera

Op de website LiveLeak worden filmpjes geplaatst. Filmpjes van grappen en Filmpjes van ongelukken. Soms heftig soms doodsaai. Nieuwsgierigheid is wat me heel af en toe brengt om daar rond te neuzen. Misschien ben ik naïef en misschien ben ik geen diehard in internet informatie, of van internet beelden want ik schrok. Ik schrok van de heftigheid en de directheid. Oorlog is ons bekend, mij bekend. Ik zag film en ik las boeken. De eerste wereld oorlog met zijn haast clowneske zwart-witbeelden en de tweede met voornamelijk heroïsche overwinningen op de Duitsers en de Japanners. En ik zag de ‘shoot dem up’ spellen die jonge jongens leuk vinden om op hun PC te spelen.  
Nu zag ik de werkelijke oorlog van dichtbij via een helmcamera. Het kwam binnen of ik keek met eigen ogen.

De film begint met een rustige haast vertrouwde beeld van soldaten in een netjes opgeruimde loopgraaf. De helmcamera kijkt wat om zich heen in een pastelkeurig mysterieus sprookjeslandschap. Er is nog een tweede soldaat die niet ver van hem vandaan over de rand kijkt.  Niets kondigt de ontzetting aan die zich na enkel seconden zal afspelen. Een sergeant komt het beeld in lopen en kijkt via opening van de beschermende aardwal. Hij wordt geraakt door een granaat of stapt op een landmijn. Een korte droge en ingehouden klap, daarna is er de stilte die al snel wordt opgevolgd door een regen van vallende kluiten. De loopgraaf is haast niet beschadigd maar op de grond ligt de jonge sergeant. Stil en opgevouwen. Ik moet verder kijken, wand de helm kijkt verder en vraag ‘how are you chartge ? Langzaam aan zie ik dat de jonge sergeant zijn onderbeen kwijt is, ik zie bloed en een kapot gezicht. De helmcamera roept hulp van een medic en begint zijn sergeant te verzorgen, legt hem recht. Er is geen paniek, en geen geschreeuw. De gewonde man is bij kennis maar in shock vermoed ik. De medic knipt zijn kleren weg en er verschijnt een wit naakt akelig mager jongens lijf waar bloed zijn weg naar beneden zoekt.  Het gezicht van de gewonde jongen wordt steeds zwarter waarschijnlijk door de luchtdruk van de explosie. Ik zie voor het eerst een jonge man sterven.


Het zijn verschrikkelijke beelden van een stervende sergeant en brengt de oorlog zo dichtbij. Beslis voor je zelf of je de beelden wil zien. Het zal je kijk op de oorlog voor goed veranderen. En maakt nederig en op mijn manier pacifistisch. Het is niet mijn zoon. Wat als dat je zoon is die met zijn dood getuigt van die waanzin. Ik ben een atheïst en dat is lastig. Ik kan god niet de schuld geven. Ik kan niet zeggen wat ben jij een zinloze arogante rothufter. Nee, ik kan alleen maar hopen dat de ouders van deze jongen troost vinden.   
 


maandag 26 september 2011

Vergeten Vespers

hoofdstuk 1

Een galmende klap laat broeder Winfridus de lange stenen gang in kijken. Er werd een deur hard dichtgeslagen en dat irriteert hem. Hij blijft even staan om te luisteren of hij aan het wegstervende geluid kan achterhalen wie dat was geweest. De kou van de ingesleten stenen vloer trekt door zijn schoenen en knijpt in zijn kuiten. Hij kan zich niet herinneren dat hij zich zoiets vroeger gewaar was geweest en dat terwijl hij zomer en winter op sandalen had gelopen. De deur van zijn cel piept wanneer hij uiteindelijk naar binnen gaat, hij zal deze niet meer voor de metten[1] verlaten. De gebedentijden houd hij aan, al was het maar als voorbeeld voor de andere broeders die samen met hem hebben gekozen voor het wonen in dit oude klooster. Van de negenentwintig broeders uit zijn kloosterorde die er vorig jaar min of meer toe waren gedwongen om te verhuizen naar het nieuwe moderne wooncomplex voor religieuzen in ruste, waren er uiteindelijk twaalf met hem mee gegaan. Het luxe wooncomplex waar ze allemaal zouden gaan wonen had gelegen in het centrum van de stad en was in opdracht van de bisschop gebouwd.
‘Het is een modern gebouw met mooie comfortabele eenpersoonskamers, het geeft uitzicht op een levendig stadsdeel vlak achter de kathedraal en het is voorzien van alle gemakken. Ook is er een verwarmde kapel met mooi zacht licht, waar U kunt bidden en mediteren, er zijn half gestoffeerde banken plus geluidsversterking’ had de jonge ambitieuze en overduidelijk niet religieuze directeur hen in een gelikte en enigszins dwingende samenkomst voorgehouden.




[1] Gebedentijd 1700u

zaterdag 24 september 2011

Consult

De dokter zwijgt terwijl hij achterover in zijn Gispen bureaustoel leunt.
‘Tja’ zegt hij dan enigszins besluiteloos
‘Ik heb met de internist gesproken en ziet er niet goed uit, ronduit zorgelijk. De foto’s en het weefselonderzoek bevestigen ons vermoeden. Na die woorden richt hij zijn blik op het beeldscherm en gaat dan verder.
“Wij zullen doen wat we kunnen, bestralingen, chemokuren en desnoods operatief weghalen van wat al te veel is aangetast. Maar veel hoop hebben we eerlijk gezegd niet. Het is aan u om rigoureus aan de slag te gaan en misschien, met de nadruk op misschien, is er een kleine kans dat u het red.

Mijn evenaar bolt wat op en ik buig met mijn Noordpool richting zijn bureau ten teken dat ik alle belangstelling heb voor zijn aankomende adviezen.
En’ zegt hij terwijl hij bezorgt naar mijn Europa en de verenigde staten kijkt, ‘U bent echt veel te zwaar. Vooral in het westen.
Dit betekend voor u Meneer Mensheid.
Stop onmiddellijk met roken.
Geen c02 uitstoot meer
Stop de plastic productie en begin onmiddellijk met het verwijderen er van uit de oceanen.
Beperk geboorte aan was.
Laat de watervervuiling snel stoppen, uw rivieren en luchtwegen zijn zwaar vervuilt u hart draait overuren

Maar het allerbelangrijkste is, vind een oplossing voor de economische groei.
U als aarde heeft alleen iets aan stabiliteit! Wat groeien, betreft, dat kan alleen nog geestelijke. Intellectuele of voor mij part spirituele, maar consumptiegroei is voor u taboe! Materieel gezien bent u al ver over de top. Begin eens met delen en stop met graaien.

De dokter gaat recht opzitten en zet zijn PC uit, haalt dan uit zijn bureaulade twee glazen en een fles schotse whisky, en zegt ’Maar als ik eerlijk ben geef ik u weinig kans. De bril die hij dan langzaam afneemt en voor zich op het bureau legt, is net als de toon waarop hij spreekt zo zwart bakeliet.

Thuis vind ik via google, ‘Sneller dan licht” een interstellair reisorganisatie…Ik bestel enkelreisjes,
Ik heb er nog een paar over…iets voor U?




zondag 28 augustus 2011

Fragment 1

1
Eerste dag (zondagmiddag)




Tegenover het middeleeuwse kerkje ligt het café of eigenlijk is het meer een herberg. Links naast de ingang is een raam met twaalf ruitjes en groen-wit geschilderde houten luiken. Rechts van de ingang zijn nog drie zulke ramen, wat de herberg uiteindelijk haar middeleeuws uiterlijk geeft. De bovenverdieping telt vier ramen zonder luiken en het dak draagt felrode pannen, die afsteken tegen de witgepleisterde muren. Voor de herberg staan drie nagenoeg identieke lindebomen. Wanneer ik mijn fiets onder de gigantische beukenboom tegen de resten van het stenen muurtje voor de kerk heb gezet en richting de ingang loop, lees ik het bordje 'Tapvergunning' en ernaast de met de hand geschreven letters:

Café Walraven
Anno 1645

Boven de deur hangt een oud, geëmailleerd reclamebord van Oranjeboombier. Het is zondagmiddag, hoogzomer en het is zeker tweeëndertig graden. Het pleintje dat ik zojuist overstak richting het café, is eigenlijk meer een grote T-splitsing. Het is doodstil in het dorp, waardoor mijn voetstappen zachtjes galmen tegen de gepleisterde gevels. Het lijkt uitgestorven. Hier ben ik voor gekomen, dit wil ik fotograferen. De verlaten straten en de stilte van de zondagsrust. Het schijnbaar onveranderbare negentiende-eeuwse karakter van deze plattelandsgemeenschap. De landerijen en de boerenhoeven. Het bezoek dat ik vorig jaar met mijn vrouw aan het klooster en het internaat uit mijn jeugd bracht, veroorzaakte een  ommezwaai in mijn fotografie. Of in ieder geval in mijn manier van kijken. Waar ik voorheen het unieke moment of een mooie compositie probeerde vast te leggen, zag ik plots het verhaal. Ik zag het in de details en in de rondschuifelende monniken. Het verhaal werd verteld door de gedeukte gamellen, opgestapeld in de oude, vervallen keuken. Ik zag het in de door duizenden uren van devotie uitgesleten kerkvloer toen de zon door de glas-in-lood ramen scheen.
Omdat mijn vrouw voor een moeilijk familiebezoek met haar zus naar Canada moest en mijn kinderen op een leeftijd zijn waarop ze liever zelfstandig hun vakantie doorbrengen, besloot ik het dorp uit mijn jeugd te bezoeken. Het is lang geleden dat ik er geweest ben. Ik schat ongeveer vijfendertig jaar. Hoewel nu ik er over nadenk, ben ik er op weg naar een begrafenis nog eens doorheen gereden. Het was een regenachtige, sombere winterdag en het Zeeuwse landschap kwam zwaarmoedig door de voorruit naar binnen. Ik voelde geen behoefte om te stoppen. Ik zag in het voorbijgaan bekende plekken die ongevraagd herinneringen opriepen. In tegenstelling tot tijdens die koude begrafenis is het nu broeierig warm. Zou een mens zich ten tijde van warmte meer herinneren, vraag ik me af.
Het dorp lijkt niet veranderd. Er zijn nog steeds twee kerken, een Katholieke en een Protestantse, en een lagere school die nu wordt verbouwd tot dorpshuis. Ik zag de bakkerij waar de dove bakkersknecht zo hard werkte, dat ik er als kind bang van werd. Hij stootte onverstaanbare klanken uit en hij bewoog zich alsof hij spastisch was. Hij had een bordje S/H achter op zijn fiets en kwam ons briesend achterna toen  'The King' en ik de kauwgomballenautomaat aan de gevel van de bakkerij volpropten met rotjes en deze lieten exploderen. Het regende minutenlang kauwgomballen. Eerst de ballen die recht naar beneden vielen, gevolgd door diegenen die via de dakpannen op straat stuiterden. 'The King' was mijn vriendje, zo genoemd omdat zijn naam 'Kees' zo klonk als hij hem zelf uitsprak. Hij was geboren met een hazenlip. Het dorp bestaat verder uit de hoofdstraat, een paar zijstraten en een dreef, een begraafplaats en een sportveld. Het is een klein, haast onveranderbaar Zeeuws dorp in de zak van Zuid-Beveland. In mijn herinnering bevolkt door boeren, ambachtslieden, werkvolk en een paar notabelen. En dat lijkt nu nog steeds zo te zijn.
Nadat ik het plein en het kerkje heb gefotografeerd, loop ik richting het café en zie dat de deur openstaat. Zou het café überhaupt nog als café functioneren? Ik besluit naar binnen te gaan. Een kleine, stenen trap brengt me in de L-vormige ruimte. Links zie ik onder vieze, oude lakens iets wat een jukebox zou kunnen zijn en er staat ook een biljart. Daar bovenop liggen verkleurde reclameparasols. Recht voor me is een bar of eigenlijk een oude toog, waarachter de barkrukken, samen met een paar scheefgezakte kartonnen dozen, staan opgestapeld. Alles zit onder een grijze stoflaag. Rechts van me staan kleine cafétafeltjes met verschoten tafelkleedjes langs de wanden. Aan de wanden hangen wat zwart-wit foto's, een paar Zeeuwse landschapjes en verouderde reclameboodschappen. Er staat een prijzenkast van 'Boogschietvereniging Willem Tell' (staande en liggende wip). De toog draait met de L-vorm mee naar achteren, waar een lange kaarttafel staat met een laptop en een kop koffie erop. Er brandt een sigaret in een verder lege asbak; de rook kringelt sierlijk omhoog. Er moet dus iemand zijn.
Wanneer ik naar binnen loop, stap ik gelijk veertig jaar terug in de tijd. Hoewel het eerder een opslagruimte lijkt, komen toch snel de herinneringen aan het oude café bij me boven. Als kind heb ik hier met klasgenootjes mijn eerste speelfilm gezien. Afgespeeld op een laken aan de wand. De voorstelling begon met Stan Laurel en Oliver Hardy in zwart-wit en werd gevolgd door een film over een eiland waar drenkelingen vochten met prehistorische monsters. Ik kon mijn ogen niet geloven. In de winter schoot men hier vanuit het achterraam met pijl en boog op een liggende wip in de tuin van het café. Soms was ik de pijlenraper. Dan haalde ik de afgeschoten pijlen op in de tuin en deponeerde die in de daarvoor bestemde mand. Het was dan altijd druk bevolkt met somber geklede mannen in een mist van rook.
Het café is nog steeds hetzelfde als toen, maar het toont  kleiner dan in mijn herinnering.
Tegenover de kaarttafel zijn twee deuren, Een deur met 'Toilet' en de andere met 'Privé'. Ik zou het interieur van dit café willen fotograferen, maar ik doe het toch maar niet.



waarschijnlijk Cafe Walraven

donderdag 4 augustus 2011

Cafe Walraven

Maandagmorgen om 7 uur haal ik mijn zoon en dochter op om naar Café Walraven te reizen. Café Walraven is mijn laatste roman, en is gemodelleerd na een bestaand café. Het is een herberg uit 1680 in het hart van de zak van Zuid-Beveland. Een foto wil ik maken voor op de omslag van mijn roman. Het regent en flink ook op weg naar Bergen op Zoom, maar niets kan ons deren . Ze vinden het gezellig en het is vakantie en nog niet veel te doen. In mij huist alleen de gedachten hoe het verder moet met mijn roman Café Walraven. Heb ik de juiste keuzes gemaakt?. Daar gaat het in het boek ook over. Keuzes.  Uitgeverij AquaZZ.com is een gok. Een gok uit frustratie. Mijn eerste uitgever beloofde mijn roman ‘De teloorgang van Jacob” uit te brengen. Een heus contract werd getekend en niet veel later ook een e-reader contract. Het bleek bekent bij zijn auteurs als goed maar traag, heel traag Het duurt lang! Een lange adem is een overlevings noodzaak bij deze uitgever. Ik schreef en schreef. Kreeg ervaring en inzicht. Waarna Sadhoe verscheen. Een triller die u ooit als boek voorgeschoteld gaat krijgen. Toen op een dag passeerde ik na 35 jaar Café Walraven en wist gelijk, dat is mijn nieuwe roman. Een verhaal over de zak van Zuid-Beveland. Over een dorp in zeeland, over de dijken en de schelde. Over volwassen worden en de dood. Morgens vroeg( 5 uur of half 6) schreef ik. Avonds streepte ik weg. Het schreef als vanzelf zichzelf en de aanslagen waren niet bij te houden.

Drie romans op papier in nulletjes en eentjes. Maar wat nu?

AquaZZ oogde sympathiek, drong niet aan en ik proefde geen winstoogmerk. Angelique bleek creatief en hulpvaardig en nu presenteer ik binnen kort.   Café Walraven      Nog heel even.  
Café Walraven

'De teloorgang van Jacob'zal u niet omthouden worden. en hopenlijk dit jaar nog verschijnen

dinsdag 12 juli 2011

Het schoentje

Terwijl ik in gedachte terug naar huis fietste en het saaie asfalt treurig onder me door schoof registreerde mijn hersen het kinderschoentje pas minuten later dan dat ze het hadden waargenomen. Het heftige roze contrasteerde enorm met het zwarte fietspad. Gelijk ging mijn brein aan het werk. Was dat een kinderschoentje? Een scenario aan gruwelijke mogelijkheden begonnen zich in mijn geest zich samen te voegen. Er zijn mij namelijk veel foto’s bekend waarop schoen zijn achter gebleven. Altijd na heftige gebeurtennissen zoals rampen en revolutie die op straat zijn uitgevochten of andere ellendige voorvallen. Meestal met de veters zo dramatisch gedrapeerd dat de tranen je in de ogen schieten. Was hier een kind tijdens een ongeluk uit een auto geslingerd of gewoon bij moeder achterop inslaapgevallen en op het asfalt gekletterd. Was ze daarna in paniek naar het ziekenhuis gebracht?. Was dit schoentje achtergebleven voor mij om te vinden als getuige van dat leed. Ik besloot terug te fietsen om en er dan een foto van te maken. Ik zou het dan beter zichtbaar op de trottoirband achterlaten voor het geval dat de ouders met bloemen een troostplek willen creëren? Ik zie namelijk langs provinciale wegen wel eens van die bloemen&tekening monumenten waar op een nacht (van vrijdag op zaterdag) iemand zich vakkundig in een boom heeft geboord. Nu aangegeven met waxine lichtjes en teddyberen. Het schoentje was mooier dan ik me in die korte tijd herinnerde, bijna niet beschadigd en dat na zo’n heftig ongeluk, geen bloedspat te zien of zo. Strak roze en met bloementjes. Het was zeer fotogeniek en op het moment dat ik me buk om een foto te maken hoor ik achter mij
“Dat is mijn schoen”
Er staat een grote man met zijn fiets aan de hand ietwat vragend mijn handelingen te observeren.
‘Lijkt me te niet’ antwoord ik hem enigszins verbaast en kijkend naar zijn schoenen.
Ik kwam thuis en toen was ze hem kwijt. Ik ben gelijk gaan zoeken. Zegt hij.
Wanneer ik het hem overhandig stopt hij het voorzichtig in zijn zak en fiets weg. Geen drama denk ik opgelucht.
 Ik zet het op mijn Najnav-weblog, dat prachtige schoentje. Roep ik hem na.
Maar hij hoort me niet meer en fiets naar zijn kleine meid zonder die schoen.
Ik moet gaan schrijven, ik heb talent voor drama!


maandag 6 juni 2011

Tienduizend kleine juweeltjes van licht

‘Het grote genieten kan beginnen’ schreeuwde een reclame mijn kamer in. Waarom weet ik niet, maar dergelijk woorden gaan rond zingen in mijn hoofd. Eigenlijk zong het woord genieten al langere tijd rond realiseerde ik me. Ik kan niet precies terug halen wanneer het voor het eerst opdook.
Misschien in documentaire over zoekers naar geluk of als slagzin voor een pensioenfond.
Maar toen het eenmaal opdook,vermoede ik al dat het ‘genieten’ ziet zomaar weer zo verdwijnen.
Om me heen begon iedereen plotsklaps te genieten. Men genoot van een koud biertje of van de kinderen. Men genoot van een warme douche, fraai uitzicht of een vrije dag. Het genieten spoot uit de TV, uit de radio of van het billboard af. Collega’s, buren en familie, iedereen sloeg aan het ‘genieten’. Je moest genieten of in ieder geval moest je willen genieten.

Maar waarom genoot ik dan niet bijvoortduring? Ik doe mijn werk of fiets naar de bakker, douche koud af of eet een tomaat. Geniet ik daar van, vraag ik me af. Vast wel. Want ik kan wel genieten. Zeer zeker wel. Ik hoef alleen niet de godganse dag te genieten of van iedere boterbloem die ternauwernood de naaimachine heeft overleefd. Beter nog, eigenlijk zo weinig mogelijk. Genieten moet exclusief blijven vind ik.  Zoals van het moment dat je boven op de Mont Blanc staat of van een ijsje bij Pista choi aan de boulevard van Katwijk. IJs dat zo verrukkelijk is dat half Duitsland er een tochtje van voor over heeft. Die van mij is meloen- Stracciatella  waar ik niet aan wil denken want dan maak ik dit stukje niet af. Waarmee ik gelijk aantoon hoe gevaarlijk genieten is. Nu zit ik en mijn vrouw een kleine drie en halve week zonder douche en vanavond is hij af, klaar voor gebruik. U voelt hem aan komen. Dat wordt genieten, het is exclusief want het kon drie weken niet.

Update: de werkmannen heb ik voorzien van een kleinen twintig pleistertjes op gezicht en schouders. De glasplaat (van de inloopdouche) spatte in hun handen tot tienduizend kleine juweeltjes van licht. Dat genieten ga ik dus nog even uitstellen. Boeddhistisch meebuigen als bamboe.

donderdag 2 juni 2011

Bevoorrecht mens


Ineens zit ik weer in de opengeslagen deur van de 19e eeuw Engelse trein, die traag haar weg vond over het warme Indiaas platteland. Ik was op weg naar ‘Agra’ een stad in het noorden van India. In Nederland kon dat al jaren niet meer, zitten in een opengeslagen deur terwijl de trein rijdt. In India waren net als de ramen ook de deuren weidopen en liet rook vermengt met heftige Indiase melange binnen stromen. De trein reed traag, niet harder dan zestig kilometer schat ik en was afgeladen vol. De avond ervoor was ik vanuit Bombay vertrokken en ik had in die tussen liggende tijd ontelbaar veel indrukken opgedaan. Het was in het eerste ochtendlicht dat ik besloot mijn benen te strekken en gelijk het toiletten te bezoeken. Na de confrontatie, met een door honderd onverschillige treinpassagiers bezochte toilet besloot ik om een poosje in die deuropening te gaan zitten om het voorbij glijdende landschap in me op te nemen . Er ontvouwde zich een bijzonder schouwspel. Een schouwspel waarvan ik me in Nederland geen voorstelling had kunnen maken en waar ik nu gedwongen door de verbouwing van mijn badkamer en toilet aan terug denken. Het zal een uur of half zes in de ochtend zijn geweest toen het me opviel dat er mensen bij het spoor zaten. Gehurkt. Ze keken allemaal onverschillig en wat gelaten. Eerst was het er een, toen nog een en vervolgens werd het een drukte met stilzittende Indiërs. Ze keken naar mijn trein, naar mij terwijl ik voorbij reed en ze waren allemaal voorzien van een beker (koffie?).

U snapt het al en ik snapte het toen ook ineens. Deze mensen hadden geen toilet thuis en een beker water in plaats van papier.. Deze mensen gaan ieder morgen voor de dag en dauw naar hun buitentoilet. Een onafgebroken rij van mensen zonder toilet realiseerde ik me. Een half uur later terwijl ik me voorzichtiger dan ooit lopend van de trein naar het stations gebouw begaf, waren de toileterende Indiërs weg. Morgen is mijn badkamer en toilet klaar en ik weet hoe bevoorrecht ik ben.

vrijdag 27 mei 2011

Decadentie

Terwijl ik met stijgende verbazing zag hoe een vrouw van middelbare leeftijd haar in een met nepedelstenen versierde jasje gestoken chihuahua optilde en het scharminkel toesprak of het haar zojuist geboren kleinzoon was, kwam het woord DECADENTIE bij mij naar boven. Niet eens uit verontwaardiging of ontsteltennis (wat toch op zijn plaats was geweest) maar als een soort Pavlov reactie. Deze Pavlov reactie irriteerde me. Liever was ik gewoon verontwaardigd of verbaast geweest. Even googlen besloot ik.


‘culturele inzinking speciaal met betrekking tot moraal, kunst, wetenschap’.


Nu worstel ik met de woorden. ‘Culturele inzinking’   want ik had gemakshalve aangenomen dat “decadentie’ de genadeloze culturele hoogtij is van vlak voor die beoogde inzinking.  Men weet het nog niet, maar de hele zaak gaat instorten binnenkort. Keizer Caligula is daar toch beroemd mee geworden? De menselijke waardigheid en de moraal worden verlaten en men vervalt in ongeremde echocentrische lustbevrediging. Was een samenleving op het hoogtepunt van een dergelijk egotrip, dan sprak men over ‘decadentie’ dat dacht ik.


Maar de zin hier boven impliceert dat het al ingestort is. Dat wanneer men zich te buiten gaat aan in honing gefrituurde giraffennek of wanneer men mirre drinkt uit de vulva van een jonge maagd dat dan de inzinking al een feit is.


Nu ik de zin nog eens goed in me op neem bedenk ik me dat de schrijver van die zin zelf niet decadent is of moet zijn geweest. Want de zin impliceert dat die echocentrisch bevredigen van lusten, het verlaten van normen en waarden de werkelijke inzinking is, behelst. Wat er later de gevolgen ook van mogen zijn, ze zijn er ten gevolgen van die inzinking.


De vraag drinkt zich op. Zijn wij als samenleving decadent?  En zo ja kunnen we nog terug of word het onze dominoday ?



dinsdag 10 mei 2011

Niet nodig (deel 3)

Hij schrikt wanneer ik hem beneden bij de lift tref. Ik ben ook een half uur te vroeg en hij heeft me waarschijnlijk nog niet verwacht. Misschien heeft hij willen vluchten en realiseert hij zich dat er geen ontkomen meer aan is. Zijn kleine oogjes priemen boosaardig als ik enthousiast begroet. Misschien te enthousiast want zijn houding blijft stug. Ik vermoed dat er iets is. Misschien is hij boos bedenk ik me en Ik besluit in een opwelling om hem direct met mijn vermoedde te confronteren.

‘U had het nooit mogen opschrijven ’ Antwoord hij bijtend.  

Al mijn hersencellen gaan aan het werk om te achterhalen in mijn geheugen waarop hij zou kunnen doelen. Want hij gaat er helemaal vanuit dat ik begrijp waar hij op doelt. Ik moet nu iets doen anders ben ik hem kwijt en waarschijnlijk voor goed. Ik besluit een tactische manoeuvre te maken en nodig hem uit om boven op zijn kamer verder te praten. Hij twijfelt en kijkt me doordringend aan. De draad waar ik aan hang is nu heel dun. Ik was er op voorbereid. Ik wist dat een fout genoeg zou kunnen zijn voor hem om zijn deur te sluiten en ik zou niet weten waarom. Er moet nu een open maar vooral neutrale uitdrukking op mijn gezicht te lezen staan, anders kan ik het schudden, dat weet ik. De secondes tikken weg tot hij zich plots omdraait en de trap met zijn vermoeide en door reumatiek kromgetrokken lijf traag beklimt. Ik mag volgen zegt zijn rug. Boven, in zijn steeds meer met afval vullende huiskamer, blijft hij zoals altijd achter zijn stoel staan. Nu meer dan ooit zal hij over mij heen kijken. Dan komt het hoge woord er uit.

‘Dat witte papier’, dat ‘behandelplan’ welk ik hem twee weken geleden heb gegeven (omdat het moet) is in zijn verkeerde keelgat geschoten.
Het is allemaal onzin wat daar in staat. Er is niks met hem aan de hand.
Het is allemaal gelogen’ zegt hij scherp.
Dan zwijgen we samen en we staren allebei naar het uitgeprinte behandelplan op tafel. Na een minuut of tien pak ik het plan en verscheur het in kleine stukken.
‘Sorry’ zeg ik, ‘U hebt gelijk’
Weer treed de stilte in en ik besluit koffie voor hem te zetten. Hij kijkt trots en met een zeker mededogen naar mijn werkzaamheden. Hij ontspant. Als hij koffie drinkt ga ik voorzichtig de stapels plasticverpakkingen, de tientallen lege melkpakken en de honderden verzamelde doppen naar de container brengen. Als ik langzaam aan werk kan hij het verdragen en ik moet toestaan dat hij de plastic doppen weer uit de container vist en weer naar binnen brengt.
‘Tot over twee weken’ zegt hij met een iets wat spottende glimlach om zijn mond. Hij heeft me op mijn plek gewezen.

donderdag 5 mei 2011

azuren zee

Strakblauw is de lucht boven de azuren zee. Steenrode daken deinen golvend op het lichtglooiende landschap. De terracotta tegels houden het in hardblauwe en met ze zee concurrerend zwembad op zijn plaats. De drie Gallo Romeinse zuilen dragen stoer en onvermoeibaar het dak boven mijn hoofd welke fraai is omrand door een immense bruidsluier die haar bloesem onverminderd opdracht geeft het arrogante zwembad te kleineren. De verlegen olijfbomen samen met de enige citroenboom generen zich overduidelijk voor hun taak om de villa te omheinen. Een op afstand bestuurbaar hek is verzonken in de snel dalende heuvelrug waarop mijn zeer tijdelijke verblijfplaats is gelegen. Kijkende over het glooiende landschap realiseer ik me dat dit een plek is van de welgestelden. Het weet zich omringt door honderden zei niet duizenden grotere en kleinere broertjes en zusjes en geeft zicht, op wat men zou kunnen noemen, gematerialiseerde stilte. Want het merendeel van deze luxe enclaves is leeg en verlaten, voor maanden, zo niet voor jaren. Hier komt of kwam men vermoedelijk om te ontkomen aan de verplichtingen die aan welgesteldheid kleeft. Hier ontkomt men misschien heel even, aan een schrijnende gedachte. ‘Paradijselijk’ zou mijn moeder een dergelijke plek hebben genoemd. Een plek voor de notabelen en voor de Adel. “Dat is niet voor ons soort mensen, jongen”. Mijn moeder kon daar zonder enige onechtheid over meimeren. Ze kon je laten voelen dat het zo bedoeld was. Maar mijn moeder is dood. Al lang. Soms mis ik mijn moeder meer dan me lief is.

donderdag 28 april 2011

Kwajongen

Terug in de tijd gaan kan niet, dat weet u en dat weet ik.  Hoewel er soms in een fractie van een seconde iets gebeuren kan waardoor de illusie wordt geschapen dat het even gebeurt. Dat je een moment kan gluren in een lang vervlogen tijden. Het overkwam mij toen ik nog niet zo lang geleden speurend naar inspiratie het fotoarchief van de beeldbank van Zeeland door worstelde. Nonchalant passeerde ik een zwart-wit foto die ik even gemakkelijk weg klikte. Het was een foto uit 1964 waarop de burgemeester van mijn dorp Ovezande de zopas aangeschafte brandweerauto bewonderd. Hij doet dat in een kring van trotse brandweermannen en vermoedelijke gemeenteraadsleden. Kijkend naar de foto herinnerde ik me dit heugelijk feit nog steeds na al die jaren. Ik herkende eerst de brandweerauto’s en daarna de burgemeester. Verder gebeurde er niets. Niets bijzonders althans. Maar gisteren stuitte ik opnieuw op diezelfde foto en deze keer viel het me op dat voor de trots poserende groep mannen een jongentje staat in een overall en met rubberlaarzen. Hij kijkt lachend in zijn versleten en zo te zien vaak herstelde overall naar zijn kleine broertje. Die draagt op zijn beurt gescheurde versleten laarsjes. Je ziet dat de jongen klaar is om de foto een heel andere wending te geven dan die waar de fotograaf en zeker de burgenmeester op hadden gehoopt. De omstanders lijken zich op het moment dat de foto genomen word niet bewust van de indringertjes en kijken zoals mannen kijken bij de aanschaf van een dergelijk belangrijk voertuig. Ze kijken en lachen ingehouden trots. De mannen boven op de brandweerauto echter, lachen met een heel andere lach. Die zien, daar hoog boven alles uittorenend, de consternatie al aankomen en weten dat er iemand zal moeten ingrijpen om de plechtigheid te redden. Het jongetje heeft waarschijnlijk al een reputatie aan zijn zelfverzekerde blik te zien. Die blik, richting zijn broertje, zegt ‘schiet toch op, voor we weggestuurd worden’.

Achter deze ordeverstoorder zag ik nog een jongen. Ook in een overal en ook in laarzen. Zijn overall en laarzen zijn heel.  Hij wil net zo zijn als zijn vriendje, net zo stoer en hij wil ook alles durven. Half verscholen achter de rug van zijn vriendje zie ik een pretlach en dat terwijl hij de scene eigenlijk al weer uit probeert te lopen.

Toen kwam de, door onze oosterburen zo mooi aangeduide, Erlebnis. Ik zag het. Die jongen, dat ben ik, betrapt samen met mijn vriendje Kees Rentmeester. (De naam van zijn kleine broertje weet ik niet meer.)

Het duurde even voor ik wist waarom deze foto mij ontroerde want ik heb Foto’s genoeg. Foto’s op school, foto’s thuis met mijn zussen of op vakantie. Kiekjes uit mijn leven. Voornamelijk geregisseerd en bewust genomen. Maar deze foto toon een kind die zich onbespiedt waant. Betrapt door de camera in een moment van opperst kwajongen zijn. U zegt het misschien niets. Maar ik zie dat ik daar op dat moment gelukkig ben. Geluk is uiterst ijl en onvoorspelbaar in haar aanwezigheid. Hier is mijn geluk betrapt en gevangen.

donderdag 21 april 2011

Het ballet van de slacht.

‘Kom maar mee dan mag je er een aanwijzen’  Met die woorden liep hoog en groot boven mij uittorenende mijn tante richting haar kippenhok. Vincent van Gogh moet het met riet bedekte en scheef gezakte kneuterboerderijtje nog geschilderd hebben, zo oud en vervallen was het toen al. Nu zo’n 50 jaar geleden. De kip, die ik aanwees, was niet bang. Mijn tante was niet bang. Ik die als enige niet leek te weten wat er ging gebeuren, was ook niet bang. Het was de normale gang der dingen. Met een door de natuur of godswil bestuurde vloeiende beweging greep mijn tante zonder rancune of leedvermaak de kip die ik de dood in joeg met mijn kindervinger. Hij fladderde bijna niet, bedenk ik me nu. Tante had het vaker gedaan dat stond vast. Haar dikke ronde en onder ruw zwart canvas verstopte billen dreigde mijn plek op de eerste rij te versperren. Maar nog net op tijd wist ik om haar magistrale gestalte heen te lopen en zag ik hoe de bijl meedogenloos humaan het kippenkopje van de nek scheidde. Nee, tante liet de kip niet los zoals de buur jongen had voorspeld. Tante hield de kip met economisch mededogen boven een emmer varkensvoer. Op de deel stond een teil met heet water waar mijn avondmaaltijd in het kokende water van haar veren bevrijd zou worden. Het was niet erg. Er was geen leed. Er werd niet aan getornd.



“Kom maar mee, dan mag je helpen”  Met die woorden liep mijn oom naar de open plek tussen de hoeve en de stallen. “Blijf hier staan, naast Hector”. Hector wist, aan zijn kwijlende bek te zien, beter wat er ging gebeuren dan ik.  Een grote zware man met een wit bevlekte schort en een witte snor sloeg zonder twijfels en met overtuiging het naar buitengevoerde varken met een klap dood. Of bijna dood. Het varken wat ik de hele vakantie van emmers grijze smurrie had mogen voeren. Het beest schokte en beefde tot hij, nadat de witte snor man geroutineerd zijn keel had door gesneden en behendig het uitstulpende bloed in een emmer opving, was leeg gebloed. Hector, tante, oom en ik keken vol bewondering naar de schoonheid van de dood. Naar het ballet van de slacht.



Voor ze de heerlijk gebraden worst aansneden bogen mij oom en tante het hoofd en dankte terwijl ik tussen mijn vingers door keek naar de stervende vliegen aan de vliegenvangers die als kurkentrekkers vanaf het plafond naar beneden krulde.



Ik begreep het toen en ik begrijp het nog steeds. Er was geen rede tot twijfel.


zaterdag 2 april 2011

Speldje

Nauwelijks volwassen en lichtelijk gedesillusioneerd na een korte kennismaking met de egocentrische reclamewereld, vertrok ik in 1974 uit de zak van Zuid-Beveland naar Delft om daar in het Bethelziekenhuis als vrijwilliger kennis te maken met de verpleging. Het beviel me zo goed, dat ik nog geen jaar later zou verhuizen naar Zandvoort om een opleiding tot ziekenverzorgende te volgen in een kopie van het nog maar net door Mies Bouman uit de grond gestampte dorp voor lichamelijk gehandicapten ‘Nieuwe Unicum’. Het bleek een verzamelplaats van idealisten, hippies, dienstweigeraars en gelukzoekers uit alle provincies van Nederland. Daar ontmoete ik als leerling Dhr Zadelhoff, een door MS aan zijn rolstoel gekluisterde landbouw ingenieur. Hij was een morsige en professorachtige zonderling die zich voornamelijk verschool in zijn met boeken, kranten, en jazzplaten gevulde kamer. Hij fascineerde mij. Hij sprak niet veel en hij vroeg niet veel. Hij klaagde nooit en verdroeg zijn handicap als een lot dat hem uiteindelijk tot verdieping zou leiden. En hij was lid van de VPRO.  De omroep die wij als jonge idealisten ook omarmd hadden en via wie wij kennis maakte met ‘Het Simplistisch verbond, Monty Python, Archie Bunker, Wim.T Schippers en vele anderen. De VPRO werd een manier van leven.



Dhr Zadelhoff droeg altijd colberts en op een dag, terwijl ik hem in zijn rolsteel hees, zag ik op zijn revers ‘dat’ wat ik ook wilde hebben. Een minuscuul klein gouden VPRO speldje. Het zou, naast het onlangs bemachtigde ‘gebroken geweertje’ mijn progressieve politieke correctheid voorgoed en voor iedereen zichtbaar onderstrepen. De VPRO telefoniste bracht het demasqué door een 25jaar lidmaatschap te eisen. Vijfentwintig jaar? Ik zou dus tot het jaar 2000 moeten wachten en bovenal lid blijven. Toen ik zoals afgesproken, vijfentwintig jaar later belde bleek het gouden speldje evenals de telefonisten niet meer voorradig bij de VPRO. Sorry!.


In 2010 besloot opnieuw lid van de VPRO te worden.

zaterdag 26 februari 2011

Cefar primo

In 1990, nadat ik van een lange reis rond de wereld terug was gekeerd in mijn vaderland, ontdekte ik bij louter toeval dat ik niet onsterfelijk was en al helemaal niet onkwetsbaar. Mijn onderrug melde zich via mijn ruggengraat en zou dit tot gisterenmiddag drie uur blijven doen. Soms zachtjes neuriënd, soms als een fanfare tijdens de eerste dag van Vastenavond. De ene dag zand de andere dag glasscherven of spijkers. Artsen noch specialisten konden mijn kwaal verhelpen. Even gaf mensendieck in de vorm van een charmante geblondeerde therapeute verlichting. Hoewel, en achteraf gezien dit wel eens het wonder van 'de wens' geweest kan zijn. Ik zou en moest er mee leven, en op haar manier zorgde het zo nu en dan voor een gedwongen vrije dag omdat ik me ziekmelde bij mijn doorgaans meevoelende werkgever. Tot de dag dat Dieuw, mijn aller-charmantste stiefdochter zichzelf geholpen voelde door het magische apparaat 'CEFAR primo'. Adviezen werden uitgewisseld en dokters op ideeën gebracht. ‘Nog niet aan gedacht' dacht de huisarts en is te proberen sprak de prof.

Nu nog geen vierentwintig uur later ga ik u melden 'wonderen bestaan nog . Hoewel hij er nog is, schreeuwt hij niet meer, de onderrug. Drie keer negentig minuten op nr. 20 of nr.22 klaart voorlopig de klus. U hoeft het niet te weten maar ik wilde het even kwijt. Volgende keer weer meer…….verhaal van deen of geen.

zaterdag 19 februari 2011

Café Walraven

Fragment deel II
Vanmorgen, lang voor de bus in de stromende regen arriveerde en vlak nadat ik de boog mee naar binnen had genomen, had ik met veel moeite de pees op de boog gespannen en staande voor het open achterraam een pijl met ongelofelijk veel kracht en snelheid over de tuin door de vermolmde deur en de achterwand van de kast heen geschoten. Direct daarop realiseerde ik me welk een schade ik aangebracht zou kunnen hebben en rende in lichte paniek door de stromende regen naar de achterzijde van het golfplaten schuurtje. “stomme Idioot“ dacht ik” Stel dat er mensen lopen of nog erger kinderen. Achter het schuurtje stond een heg waar ik mezelf met moeite door heen heb weten te wurmen waarna ik uitkeek over een aardbeienveld. “Goddank, geen kinderen” dacht ik. Mijn pijl moest hier ergens liggen. Er liep regen in mijn ogen en Hobo zag er nu al uit of ze net had gezwommen. Even dacht ik iemand te zien naderen. Wreef het regenwater uit mijn ogen en ontwaarde dat hij niet naderde maar doodstil tussen de aardbeienplanten stond. Roerloos. Was dat de achterbuurman? Ineens was ik me bewust van de boog die ik nog in mijn rechterhand droeg. Nogmaals wreef ik het water uit mijn ogen en zag toen met een schok dat mijn pijl in de borst van de man stak. Aan de tinteling in mijn huid merkte ik hoezeer ik schrok. Het was een fractie van een seconde voor ik me realiseerde dat het een pop was. Het was een vogelverschrikker. ‘Godverdomme, het was maar een gewone tering tyfus vogelverschrikker’. Ik zag mezelf ineens staan in de stromende regen. Er hingen lege conservenblikken doodstil aan zijn armen en zijn versleten colbertjasje was samen met de vilten hoed met regen doordrenkt. Hobo stond strak als een volleerde jachthond naast me. De pijl zat recht in zijn hart. ‘sorry, Goed volk” zei ik enigszins lacherig van de schrik. Voorzicht verwijderde ik mijn pijl uit het met stro gevulde jute lijf en op het moment dat ik langzaam en eerbiedig achteruit liep voelde ik een scherpe pijn achter mijn linker oog. Het was en korte flits in rood en oranje en ik verloor mijn evenwicht. Maar voor ik viel hervond ik mezelf. Het kon niet uitblijven flitste het door me heen. Eens zou het beginnen. ‘Eens zou ik merken dat er iets in de verdrukking komt’ had hij voorspeld. Hij, de alles wetende brijante hork. Was dit het moment waarover hij gesproken had? Opnieuw een flits, blauw deze keer, maar minder heftig en opnieuw verloor ik even mijn evenwicht, deed een onzekere en zuigende stap opzei en viel toe haast vertraagt in de zware Zeeuwse klei. ‘Even bijkomen’ zei ik tegen Hobo. “Het komt door de schrik’  mezelf min of meer geruststellend. ‘Niet altijd direct zo’n drama maken. Hobo kwam vlak naast me staan alsof ze medelijden met me had. Tja, Ierse engel, daar ligt hij dan, de oude dwaas, zei ik overeind krabbelend en samen zijn we terug gelopen naar het café. Met de tuinslang heb ik haar en mezelf afgespoeld. Het koude water samen met de regen zouden de boze geesten wel uit mijn hoofd spoelen. Naakt ben ik aan de kaart tafel Leonie gaan SMS totdat ik plots de bus door de dorpstraat hoorde rijden. Daar zijn ze weer ging het door me heen. De bus zou keren aan het einde van het dorp en mij zodoende net genoeg tijd latend om me aan te kleden. Ik deed nog even de voordeur van het café wijd open voor ik naar boven vluchtte.